Vandaag, 5 augustus, is de sterfdag van Yitschak Luria, één van de hoofdpersonages uit mijn roman De Kabbalist. Al honderden jaren lang komen op deze dag duizenden kabbalisten van over de hele wereld naar zijn graf in Tsfat (Noord-Israël) om contact te maken met zijn ziel. Ter gelegenheid van deze bijzondere dag; mijn herinneringen aan hoe De Kabbalist ontstaan is, en het verhaal over mijn eerste kennismaking met dat magische stadje... Tsfat.
 


DE GEHEIMEN VAN TSFAT.

Zoals elke Islamiet minstens eenmaal in zijn leven Mekka moet bezoeken, zo moet elke Kabbalist minstens ooit Tsfat bezoeken. Tsfat is een stad in Noord Israël, gebouwd op een berg, en een van de vier heilige steden van dit Heilige Land.

Het was mijn Amsterdamse kabbalaleraar, rabbi Michael Portnaar, die me in vuur en vlam zette om deze stad te bezoeken. Sinds januari volg ik wekelijks een kabbalacursus samen met een gemêleerd gezelschap van zonderlingen. De lessen bestaan uit wekelijkse spreekbeurten van een drietal uur, heel zacht uitgesproken door onze rabbi, die het uiterste van je concentratie vergen. Regelmatig doezel ik bijna weg tijdens deze lezingen maar dat is volgens onze rabbi ook de beste staat om de kabbala te ontvangen. Ontspannen en met een sluimerend bewustzijn. De mannen en de vrouwen zitten gescheiden tijdens de les en er wordt verwacht geen aandacht aan het andere geslacht te geven zodat je je alleen op de kabbala kunt richten.. Op het eind van de les wordt alleen aan de vrouwenkant nog wat nagebabbeld. De mannen staan als contactgestoorden nog enkele minuten bij elkaar maar niemand weet wat zeggen en al snel gaat iedereen zijn eigen weg in het nachtelijke Amsterdam. Ook onze bijna zestig jarige rabbi is na de les uitgeput en duikt meestal verlegen in een boek. Na een les kabbala ben ik eerst een half uur uitgeput waarna er plots een orkaan van energie en passie in me wakker wordt. Wanneer ik thuis kom, vertel ik nog uren in geuren en kleuren wat ik allemaal geleerd heb, en het duurt tot het eerste zonlicht voor ik in slaap val.


Het stokpaardje van onze rabbi is Yitschak Luria. Hij is een van de grootste kabbalisten aller tijden die rond 1570 naar Tsfat verhuisde op vijfendertig jarige leeftijd. Alle jaren daarvoor had hij doorgebracht op een eilandje in de Nijl in Egypte. Daar bestudeerde hij dag en nacht de kabbala, zes dagen per week. Alleen op Sabbat kwam hij van het eilandje af en bracht de dag door met zijn gezin. Luria kreeg van een oude man de opdracht om naar Tsfat te gaan om daar Chaim Vital te ontmoeten, een vijfentwintig jaar jonge, ambitieuze kabbalastudent en al zijn wijsheid aan hem te leren.
Tsfat was in die dagen het wereldcentrum van het Jodendom en de kabbala in het bijzonder.

Net zoals Luria een schrijver zocht voor zijn wijsheid, omdat hij teveel kennis had dat zijn pen nooit zijn gedachten zouden kunnen bijhouden, zo zocht mijn rabbi mij om het verhaal van Chaim Vital te schrijven. Aanleiding was een artikel uit Koorddanser dat ik hem gemaild had. In de volgende les zei hij, zonder mijn naam te noemen en zonder mij aan te kijken: “Er zit hier iemand in de klas die als hij zou willen op een prachtige wijze het verhaal van Chaim zou kunnen schrijven. Het zou uitzonderlijk mooi en belangrijk kunnen zijn. Ik kan niet schrijven maar als hij het zou willen doen…”

Het was de enige keer dat ik na de les direct contact had met mijn rabbi. Ik zei: “Ik denk dat u mij bedoelt, en ik wil dat heel graag doen.” Toen ik thuis kwam die avond, vond ik al een document op de e-mail met allerlei verhalen over Chaim en Luria als bron voor mijn verhaal. Ik was verkocht. Dit verhaal wilde ik schrijven. Dacht ik eerst aan een lang artikel, al snel kreeg het de vorm van een roman. Ik werkte koortsachtig. Elk vrij moment. Het werd een obsessie. Al mijn ander werk leek in het niets te vallen vergeleken met dit project. Ik moest dit schrijven. Ik voelde me Chaim. Eind augustus was mijn eerste versie klaar, en nu had ik nog maar een verlangen, zo snel mogelijk naar Tsfat gaan, de plaats waar mijn verhaal zich afspeelde. De volgende dag al zat ik op het vliegtuig naar Tel Aviv. Ik kon niet langer wachten.

DANSEN MET DE SOLDATEN.

Wanneer ik om een uur of vier ‘s ochtends door de taxi afgezet wordt bij mijn hotel, overtreft de realiteit de verbeelding. Overal door de straten wandelen volledig in het wit gekleedde kabbalisten door de straatjes met de Zohar in de hand, de bijbel van de kabbala. Ook Ari gaf elke ochtend om drie uur les aan Chaim. Niet in een synagoog of leslokaal, maar wandelend door de bergen rondom Tsfat.

Ik kan die nacht niet meer slapen en al heel vroeg trek ik er op uit. Hoewel de stad door twee aardbevingen bijna geheel verwoest werd, ziet het er bijna nog precies hetzelfde uit als in 1600. De wankele huisjes zijn net als toen opgetrokken uit rotsblokken van lijmsteen en de stad is een wirwar van kronkelige straatjes, zonder enige structuur die zich cirkelend naar de top van de berg slingeren. Je hebt stevige kuiten nodig in Tsfat want zonder enige aanleiding moet je de ene keer omhoog dan weer omlaag via honderden trappen of hellingen en dit bij woestijnachtige temperaturen. Op letterlijk elke straathoek vind je scholen waar tientallen jonge kabbala studenten les volgen. Overal lopen orthodoxe en moderne Joden rond met de Thora in de hand, biddend, prevelend of op een trap uitrustend en even genietend van een sigaret. Maar vooral; op elke straatkei loop je letterlijk in de voetsporen van de twee grote kabbalisten; Luria en zijn schrijver Chaim Vital.

Chaim moest eerst niets van Luria weten. Hij was jong en arrogant en geloofde niet dat een of andere man uit Egypte meer zou weten dan hij. Luria was geduldig. Op een dag wilde Chaim Ari wel eens testen en legde hem een paar vraagstukken uit de Zohar voor. De antwoorden waren verbijsterend. Ari begreep niet alleen de Zohar, hij was de Zohar. Letterlijk. Hij was een reïncarnatie van de ziel van rabbi Sjimon bar Yochai, de auteur van de Zohar. Chaim smeekte om zijn leerling te mogen worden.

Op een van de velden op de heuvel waar Chaim en Ari vaak samen zaten, en dan vooral bij het begin van Sabbat, om de zon achter de berg te zien ondergaan, is nu de Ari synagoog gebouwd. Ze kozen die plaats omdat ze van daaruit een perfect zicht hadden op de tegenoverliggende berg; de Meron. Op de top van de Meron is het graf van Sjimon bar Yochai.

Ook ik zorg dat ik voor zonsondergang op Sabbat op deze plaats ben. Christine en Zonneke zijn inmiddels ook aangekomen in Tsfat. Zij zijn vier dagen later afgereisd. In de straten hangt een opgewonden spanning. Iedereen is op zijn paasbest gekleed. Velen in prachtig witte kleding. Mannen lopen prevelend door de straten. Vrouwen zingen een melancholisch lied. Maar de meesten zijn binnen. Tot het moment dat de zon verdwijnt achter de heuvel. Iedereen loopt de straten op. Iedereen is blij en wenst elkaar een mooie Sabbat, zoals wij elkaar een gelukkig nieuwjaar toewensen.

De Luria synagoog loopt vol. En in de prille avond hoor je overal gezang en gebid. Een vijftigtal jonge militairen, jonge vrouwen en mannen van rond de achttien, zoeken ook de Ari synagoog op. Ze zijn vrolijk en flirterig maar rond hun schouders hangen levensgevaarlijke machinegeweren. De hele legercolonne wordt vertederd door Zonneke. Ze knuffelen en kussen haar, zingen liedjes, maken een militaire groet en Zonneke geniet van alle aandacht. Herhaaldelijk kijkt ze recht in de loop van een geweer van een lachend vooroverbuigende soldaat.

DE ZONEN VAN NOACH.

Een plaats die ik herhaaldelijk bezoek in Tsfat is de Mikveh van Ari, het ritueel bad. Het is een kleine waterput met ijskoud bronwater uit de bergen waar de Ari dagelijks naar toe kwam. Ook nu nog is het de hele dag en nacht een komen en gaan van mannen om hetzelfde bad te nemen.. Vlakbij het bad is een kleedruimte waar ik me samen met de vaak orthodox uitgeruste Joden uitkleed. Onder hun prachtige zwarte kleding dragen ze vaak grauwe versleten onderkleding.. Terwijl ik naakt mijn beurt afwacht, zegt een Jood dat ik ook mijn trouwring uit moet doen. Een voor een gaan we in de ijskoude waterput. Het is de bedoeling dat je zeven maal helemaal onder gaat met je kruin onder de waterspiegel. Het bad reinigt je van alle kwade invloeden en vervult je wensen.
Met kracht plons ik in het bad en ga wel zevenentwintig keer door mijn knieën. Wanneer ik er uit kom, voel ik me intens blij en krachtig.

’s Avonds volg ik een kabbalales in het Ascent Centrum. Het is een plaats waar Amerikanen kunnen slapen en de kabbala kunnen bestuderen. Maar wel alleen Joodse Amerikanen. Wanneer ik bij de lesgevende rabbi kom, vraagt hij of ik Jood ben. “Nee,…”, zeg ik en ik wil uitleggen waar mijn kabbala interesse vandaan komt. Maar het interesseert hem niet. De rest van de les word ik genegeerd, al zijn er maar drie medestudenten. “De Joden zijn de ambassadeurs van god.”, doceert hij, “en slechts een exclusief gedeelte van de Joden is klaar om de kabbala te bestuderen. Wij zijn er als voorbeeld voor andere volkeren. Wij moeten 613 wetten naleven. Niet Joden, slecht zeven, omdat zij de zonen van Noach zijn.” Ik voel me diep gekwetst en beledigd. Hoewel ik niet de discussie wil aangaan, provoceert de vrouw van de rabbi me om toch te zeggen wat me dwarszit na de les. “Was het Luria zelf niet die zei dat dankzij de geschriften van Chaim Vital de kabbala voor iedereen toegankelijk zou worden?”, zeg ik. Neerbuigend antwoordt de rabbi: “Probeer eerst die zeven wetten maar eens na te volgen, dat is al moeilijk genoeg.”

Al snel kom ik erachter dat ook vandaag de dag er nog net zoveel rivaliteit bestaat tussen kabbalisten als in de tijd van Ari en Chaim. Net omdat het een mystieke leer is die multi interpretabel is, beweert bijna elke rabbi dat hij de enige ware kabbalaleraar is. Het is een kleinzielige strijd der ego’s die fundamenteel ontkent waar de kabbala in essentie voor staat; namelijk om je egoïsme te overwinnen en je ziel in overeenstemming te brengen met de wet van het geven van het heelal. Kabbala betekent dan ook letterlijk ‘ontvangen’. Hoe meer we geven hoe meer we ontvangen van het heelal.

Samen met Zonneke en Christine dalen we de 235 trappen af naar het oude kerkhof van Tsfat. Hier liggen al de wijze mannen waar mijn verhaal over gaat, behalve Chaim want die is in Damascus gestorven en begraven. Vrouwen gooien zich neer op de graftombes. Ze kussen de blauwe stenen en huilen, lachen en zingen. Mannen lezen in hun gebedsboek. Er worden kaarsen ontstoken, en er wordt gemediteerd. Mijn rabbi zei dat je op deze graven contact kunt maken met de zielen van de kabbalisten en dat zij al je wensen kunnen verhoren. Ik zit een tijdlang met mijn hand op het graf van de Ari en probeer zijn aanwezigheid te voelen. Toen de Ari stierf op achtendertig jarige leeftijd, slechts twee en een half jaar na zijn aankomst in Tsfat, sprong Chaim in het graf en wilde samen met hem begraven worden.

Moeizaam lopen we terug de heuvels in. Zonneke bestijgt moedig met haar kleine beentjes de honderden treden naar boven. Bij de Ari synagoog ontmoeten we een kabbalistische kunstenaar. Zijn ogen gaan gloeien. “Ik zie vier zielen bij jou!”, roept hij uit, “Die van jou, je vrouw, je dochter en een vierde die nog op komst is. Hij is de Messias! Jij hebt zoveel levens overgeslagen doordat je in dit leven je vrouw en je dochter ontmoet hebt. Nu kun je je alleen aan het allerhoogste wijden; een boek over de kabbala. Je moet het schrijven.”

Ik voel me vereerd maar ook bang. Wie ben ik om over de kabbala te schrijven? Slechts een zoon van Noach. We gaan terug naar ons hotel met de kleine Zonneke in het midden aan de hand. “Een, twee!” roept ze en met een gezamenlijk “Juppakee!” zwaaien we haar beentjes de lucht in.

Geert Kimpen

De Kabbalist verscheen in april 2006, inmiddels is het 22 keer herdrukt en het boek werd in 15 talen uitgegeven. Het is te bestellen via; www.geertkimpen.com en natuurlijk verkrijgbaar in alle boekhandels.